Menu Sluit menu

Behandeling

radiotherapie

Bij de behandeling van borstkanker zijn artsen van verschillende medische disciplines betrokken:

  • Heelkunde
  • Gynaecologie
  • Medische beeldvorming
  • Nucleaire geneeskunde
  • Anatomopathologie
  • Radiotherapie
  • Medische oncologie

Bovendien is er een nauwe samenwerking met de:

  • Borstverpleegkundige
  • Psychologe
  • Kinesitherapeut
  • Diëtist
  • Huisarts

We bespreken elke patiënt op een multidisciplinaire raadpleging waar al deze disciplines aanwezig zijn. Naast de beslissing over de soort behandeling bespreken we ook in welke volgorde deze moeten plaatsvinden. Zo kan soms gestart worden met chemotherapie en komt chirurgie pas in een volgende fase aan bod. 

De artsen beslissen steeds gezamenlijk welk op maat gemaakt behandelplan we kunnen voorstellen aan elke individuele patiënt. Dit gebeurt steeds met respect voor en in samenspraak met de patiënt en zijn naasten.

Chirurgische behandelingen

Borstsparende operatie

Bij een borstsparende operatie neemt de chirurg enkel de tumor weg met een klein randje gezond borstklierweefsel, voor zover de arts dit met het blote oog kan beoordelen. Het microscopisch onderzoek zal uiteindelijk moeten uitmaken of het gezwel voldoende ruim en dus veilig is weggenomen. Men noemt deze procedure een brede excisie.

Na de borstsparende operatie volgt altijd bestraling (radiotherapie) van de volledige borst, in combinatie met een extra dosis stralen (“boost”) op de plaats waar de tumor zich bevond. Enkel de combinatie van een borstsparende operatie en bestraling levert voor de patiënt een veilig resultaat op. Een borstsparende operatie met bestraling is even veilig als een borstamputatie, dit is uitgebreid onderzocht in vele grote internationale studies. Het is belangrijk dat de patiënt op voorhand akkoord gaat met 1 tot 4 weken bestraling na de ingreep. Indien deze bestraling niet mogelijk is, kan men geen borstsparende operatie uitvoeren.

Bij aanwezigheid van verschillende tumoren in de borst bekijken de artsen samen of een borstsparende ingreep nog veilig kan, maar het is niet uitgesloten.

Wanneer de tumor te groot is in verhouding tot de borst kunnen we u voorstellen om deze met andere therapie (zoals chemotherapie) te verkleinen om borstsparende chirurgie later alsnog mogelijk te maken.

Wanneer het kwaadaardige gezwel toch is teruggekomen (recidief) na een borstsparende ingreep met bestraling, kan in de meeste gevallen geen nieuwe borstsparende ingreep worden uitgevoerd. Dan stelt de arts  een borstamputatie voor.

Een zeldzame keer blijkt uit het microscopische onderzoek na een borstsparende ingreep dat de tumor niet volledig verwijderd werd. In dit geval moet, na overleg met de patiënt, in een tweede operatie een bredere wegname gebeuren (”recoupe”) of een borstamputatie worden uitgevoerd. De beslissing tot borstamputatie neemt de arts nooit tijdens de borstsparende ingreep.

Lokalisatie van niet-voelbare letsels

Als het gezwel dat chirurgisch verwijderd moet worden niet goed voelbaar is, voeren we eerst een lokalisatie uit. Hierbij is het de bedoeling om de tumor exact te lokaliseren in de borst. Zo kan de chirurg deze correct wegnemen, zonder een teveel aan gezond weefsel te verwijderen. Dit is belangrijk voor het esthetisch resultaat.

Vroeger werden deze lokalisaties gedaan door middel van een metalen draadje (harpoen) dat doorheen de huid tot in de borsttumor werd geplaatst. Vandaag gebruiken we bijna uitsluitend nog magnetische zaadjes zoals Pintuition. We plaatsen het zaadje al enkele dagen voor de ingreep, onder plaatselijke verdoving. Dit is vergelijkbaar met de biopsie die tot de diagnose leidde. Het zaadje verwijdert de chirurg tijdens de borstingreep steeds samen met de borsttumor.

Schildwachtklierbiopsie

Bij de diagnose keek de arts met een echo naar de oksels. Dit deden we om te zien of er aantasting is van de lymfeklieren door de tumor. Als de echo normaal is, dient nog een bijkomende ingreep te gebeuren: de schildwachtklier- of sentinelprocedure.

De schildwachtklier wordt voor de ingreep lichtjes radioactief gemaakt. Hiervoor spuiten we een licht radioactieve stof in ter hoogte van de borsttumor of naast de tepel. Dit gebeurt op de dienst nucleaire geneeskunde. De stof is niet gevaarlijk voor de patiënt en ook niet voor zijn omgeving.

De licht radioactieve stof wordt via de lymfebanen vanuit de borst naar de oksel vervoerd en vervolgens vastgehouden in de schildwachtklier. Tijdens de operatie sporen we de radioactieve schildwachtklier met behulp van een speciaal toestel op. Vervolgens verwijdert de chirurg deze samen met de borsttumor, vaak via een apart sneetje in de oksel. Soms spuit de chirurg nog een extra blauwe kleurstof in om het vinden van de schildwachtklier te vergemakkelijken. Deze inspuiting gebeurt dan onder narcose.

Er zijn weinig nadelige gevolgen van deze operatie. Soms kan er een vochtophoping (seroom) ontstaan na de ingreep waarvoor een punctie nodig is. Mogelijks moeten we deze later nog eens herhalen. Neveneffecten op lange termijn zijn zeer zeldzaam.

Het microscopisch onderzoek van de schildwachtklier neemt enkele dagen tijd in beslag. Als de resultaten aantonen dat er tumorcellen aanwezig zijn, volgt soms een intensievere nabehandeling met bijvoorbeeld extra bestralingen of chemotherapie.

Bij forse aantasting van de schildwachtklieren of als er andere risicofactoren zijn, volgt soms nog een okselklieruitruiming (meer info hieronder).

Soms gebeurt het dat bij de patiënt geen schildwachtklier gevonden wordt, dit is echter zeldzaam. In dat geval voeren we een okselklieruitruiming uit.

Okselklieruitruiming

Bij  sommige patiënten moeten alle klieren in de oksel verwijderd worden als onderdeel van de chirurgische behandeling. Meestal is dit echter niet nodig. De belangrijkste redenen zijn:

  • Patiënten met een agressieve vorm van borstkanker, beter bekend als mastitis carcinomatosa.
  • Patiënten met uitgebreide aantasting van de schildwachtklieren en aanwezigheid van andere risicofactoren (zoals meerder tumoren in 1 borst of een erg grote borsttumor).
  • Patiënten die nog steeds tumor in de lymfeklieren hebben na afronden van de chemotherapie.
  • Patiënten bij wie de borstkanker terugkomt in de okselklieren (okselklier recidief).

Het aantal lymfeklieren in de oksel wisselt van patiënt tot patiënt. Gemiddeld neemt de arts bij een volledige okselklieruitruiming een twaalftal klieren weg.

Onmiddellijke gevolgen
  • Drain: Vlak na de operatie brengt men een siliconenbuisje (drain) aan in de okselholte om bloed en wondvocht (lymfevocht) te verwijderen. De hoeveelheid wondvocht per dag is initieel niet van belang. U gaat steeds met een drain naar huis en laat deze verzorgen door een thuisverpleegkundige. De drain wordt verwijderd door de thuisverpleegkundige of door de arts op de controle raadpleging.
  • Kinesitherapie: Om ervoor te zorgen dat de schouder niet verstijft, start u vrij snel na de operatie met voorzichtige oefeningen. De kinesitherapeut legt deze aan u uit.
  • Slapend gevoel in arm: Tijdens de ingreep werden de huidzenuwen in de oksel onderbroken. Hierdoor kan u een slapend of prikkelend gevoel ervaren in de huid aan de binnenzijde van de bovenarm ter hoogte van de oksel. Dit gevoel verdwijnt meestal en geeft zelden blijvende last. Er is geen relatie tussen de ernst van de aandoening, het aantal aan- getaste klieren en de kans op zwelling van de arm in de toekomst.
Gevolgen op langere termijn: lymfoedeem

Een volledige okselklieruitruiming houdt een levenslang risico in op lymfoedeem (zwelling van de arm). Door de ingreep is de normale drainage (afvoer) van het eiwitrijke lymfevocht immers onderbroken. Eiwitten worden bijgevolg niet meer afgevoerd, trekken wondvocht aan en dat vocht stapelt zich op in de weefsels.

Bij de schildwachtklierbiopsie is de kans dat dit risico zich voordoet, minimaal. Bij een okselklieruitruiming is het risico gemiddeld 15 tot 20%, en sterk afhankelijk van de leeftijd, het gewicht en het feit of de oksel al dan niet bestraald dient te worden.

Brochure ‘lymfoedeem’

Borstamputatie

Bij een borstamputatie (mastectomie) worden de volledige borstklier, de overliggende huid en de tepel met tepelhof weggenomen. Dit resulteert in een vlakke borstkaswand met een horizontaal of diagonaal lopend litteken vanaf de middellijn (borstbeen) tot aan de oksel. Hierop kan de patiënt een uitwendige prothese dragen. Dit is een (voorlopig) lichte prothese. Na zes weken kan de patiënt overgaan op een definitieve siliconeprothese.

Borstreconstructie

Het doel van een borstreconstructie bestaat uit het teruggeven van de normale vorm, symmetrie, grootte en uiterlijke kenmerken aan een borst of beide borsten na een borstamputatie. Om de borst te reconstrueren kan er gebruik gemaakt worden van een synthetisch implantaat, lichaamseigen weefsel of een combinatie van beide. Een borstreconstructie kan gebeuren op het moment van de borstamputatie (onmiddellijke reconstructie), of kan plaats vinden op een later ogenblik tijdens een nieuwe chirurgische ingreep (laattijdige reconstructie).

Deze brochure biedt u de nodige informatie omtrent een borstreconstructie. U leest hierin meer over de verschillende mogelijkheden, de ingreep zelf en het verblijf in het ziekenhuis. 

Patiënteninformatie: brochure borstreconstructie 

Verblijf in het ziekenhuis

Onderzoeken voor de opname

Sommige onderzoeken vinden plaats nog vóór de opname in het ziekenhuis:

  • Bloedname
  • Scan van de longen en lever
  • Botscan

Indien nodig, voeren we bijkomend een MRI-scan, PET-scan, electro- cardiogram of bijkomend hart- of longonderzoek uit.

Als de tumor die de arts moet verwijderen niet voelbaar is, voeren we een lokalisatie uit met een magnetische marker. Dit doen we een aantal dagen vóór de ingreep en gebeurt ambulant (u mag na de lokalisatie weer naar huis).

Vooraleer u in het ziekenhuis opgenomen wordt, kunt u ook (als u of uw arts dat nodig vindt) een afspraak maken bij de anesthesist. Die geeft u meer uitleg over de verdoving (narcose) tijdens de ingreep. U moet voor de ingreep ook langsgaan bij uw huisarts om het preoperatieve dossier verder in te vullen.

Bij de opname

Als bij u de schildwachtklier wordt weggenomen (schildwachtklierprocedure), dan moet u voor de exacte markering van deze klier de ochtend van de ingreep langsgaan op de dienst nucleaire geneeskunde, op campus Sint-Elisabeth.

Bij de operatie

Als u een borstamputatie of okselklieruitruiming ondergaat, zal de anesthesist net voor de ingreep voorstellen een ‘PECS blok’ toe te dienen. Dit is een vorm van pijnbestrijding waarbij we onder lokale verdoving de gevoelszenuwen in de regio van borst en oksel verdoven. Dit gebeurt in de voorbereidingsruimte of de operatiezaal.

Nabehandeling

De nabehandeling na een borstoperatie is van groot belang. Talrijke studies hebben immers een positief effect aangetoond op de kans op herval en/of overlevingskans. De nabehandeling bestaat uit een combinatie van verschillende methoden, afhankelijk van de aard, locatie en uitgebreidheid van de tumor, de algemene conditie en de leeftijd van de patiënt.

Er zijn twee vormen van nabehandeling: lokale en algemene nabehandeling.

Radiotherapie (bestraling)

De lokale behandeling bestaat uit radiotherapie (bestraling). Deze is bedoeld om eventuele achtergebleven kankercellen in de borst, okselklieren of in het amputatielitteken te bestrijden. Zo minimaliseren we de kans op lokaal herval (recidief) en verbeteren we de overlevingskansen.

Nieuwe lineaire versneller op radiotherapie

Radiotherapie is een behandeling met ioniserende stralen om kankercellen te vernietigen. Bij radiotherapie wordt radioactieve energie in de vorm van een stralenbundel (te vergelijken met een lichtbundel) precies gericht op de plaats van het gezwel of op de plaats waar het gezwel zich bevond. De stralen veroorzaken een beschadiging van het DNA of het erfelijk materiaal van de cel. Hierdoor kan de cel zich niet meer delen. De bestraling wordt van buitenaf gegeven (uitwendige bestraling).

Het gebied dat we bestralen, verschilt per patiënt. Ook de duur van de behandeling, de intensiteit en het bestralingsschema (het aantal bestralingen) kunnen variëren. Dit bespreekt de radiotherapeut met u op de raadpleging. De bestralingen starten gemiddeld een 6-tal weken na de operatie.

De bestraling op zich is pijnloos. In de loop van de behandeling kan de huid rood worden waardoor ze gevoeliger wordt, te vergelijken met zonnebrand. Hier worden zalven of crèmes voor gebruikt.

Meer info over radiotherapie

Algemene nabehandeling

De algemene nabehandeling is noodzakelijk om uitzaaiingen naar andere delen van het lichaam te voorkomen.

Of deze behandeling nodig is, hangt af van een aantal risicofactoren:

  • de aard van de tumor (hormoongevoelig / Her2 positief/ triple negatief/ …)
  • de grootte van de tumor
  • de differentiatiegraad (agressiviteit van de tumor of de mate waarin de tumor nog op normaal borstklierweefsel gelijkt)
  • het aantal aangetaste okselklieren
  • de leeftijd van de patiënt

Dit betekent dat uw arts meestal pas na de operatie kan zeggen welke (combinatie van) algemene nabehandeling(en) u best ondergaat. De verschillende specialisten in het multidisciplinaire overleg bespreken samen uw nabehandeling. Uw arts zal dit een week tot 10 dagen na de operatie met u bespreken.

Bij sommige patiënten is het bij diagnose al duidelijk dat zij een algemene behandeling nodig hebben. Bijvoorbeeld bij bepaalde tumortypes of bij grote tumoren. In dat geval kan de arts u voorstellen te starten met de algemene behandeling (‘neo-adjuvant’) en plannen we de ingreep nadien. Dit wordt u duidelijk gemaakt op de raadpleging.

Mogelijke algemene nabehandelingen zijn:

  • chemotherapie
  • Immunotherapie
  • Doelgerichte antilichamen
  • Anti-hormonale therapie

Chemotherapie

De naam chemotherapie verwijst naar de kuur met geneesmiddelen die kankercellen vernietigen of de groei ervan afremmen.

chemotherapie

Over het algemeen worden deze medicijnen via een infuus gegeven. Meestal krijgt u daarvoor een poortkatheter. Dit is een onderhuidse katheter die een hele tijd kan blijven zitten en waarlangs u de medicatie krijgt. Een poortkatheter kan onder plaatselijke of algemene verdoving worden geplaatst in de operatiezaal.

Chemotherapie na een operatie is bedoeld om het risico te verkleinen dat de kanker terugkomt (dit noemt men adjuvante chemotherapie).

Behalve de kankercellen tast chemotherapie ook andere gezonde, snel delende cellen aan (haarcellen, beenmerg en cellen van het maagdarmslijmvlies). Daardoor kunnen er tijdelijk bijwerkingen optreden:

  • haarverlies
  • vermoeidheid
  • misselijkheid en braken
  • verminderde eetlust
  • ontstoken mond
  • verhoogde kans op infecties.

Ze verschillen van persoon tot persoon en hangen onder andere af van de medicijnen, de hoeveelheid ervan en de behandelingsduur. Na de behandeling verdwijnen de meeste bijwerkingen.

Immunotherapie

Sinds kort wordt immunotherapie ook toegepast bij de behandeling van sommige borstkankertypes. Dit kan voorafgaand of volgend op de ingreep. Ook deze therapie wordt via infuus toegediend. De nevenwerkingen zijn anders dan chemotherapie en zullen met u besproken worden op de raadpleging bij de oncoloog.

Doelgerichte antilichamen

Nog een andere vorm van algemene behandeling is het gebruik van doelgerichte antilichamen. Zo zullen patiënten met een Her2+ borstkanker behandeld worden met herceptine en/of perjeta. Meestal worden deze therapieën gegeven voor een totale duur van 1 jaar.

Anti-hormonale therapie

De belangrijkste vrouwelijke hormonen zijn oestrogeen en progesteron. De meeste borstkankers (70%) hebben deze hormonen nodig om te groeien en zijn dus hormoongevoelig. Op de kankercellen bevinden zich immers eiwitten, de zogenaamde receptoren, waaraan de oestrogenen zich kunnen vasthechten.

Anti hormonale medicatie blokkeert de werking van de natuurlijke hormonen en zal worden voorgesteld als nabehandeling voor hormoongevoelige borstkankers. En zijn 2 groepen medicatie: selectieve oestrogeen receptor blokkers (type tamoxifen®) en aromatase inhibitoren (type letrozole ®). Voor welke van de 2 groepen u in aanmerking komt hangt af van de tumorkenmerken en of u al dan niet in de menopauze bent.

Er zijn bijwerkingen verbonden aan deze medicatie zoals menopauzale klachten (opvliegers, stemmingswisselingen,…), gewrichtsklachten, verminderd libido enzovoort. Maar het al dan niet optreden van deze nevenwerkingen en de intensiteit is sterk afhankelijk van patiënt tot patiënt. Bespreek klachten steeds met uw arts of borstverpleegkundige aangezien er middelen zijn om de nevenwerkingen te verlichten.

0 resultaten

Geen resultaten voor "", probeer opnieuw te zoeken.